Voor Reiner de Winter
Reiner, ooitnog voor Jan Hoet een internationaal bekende Belg
werdgaf je mij dat schitterende essay The Painted Word te lezen, dat haarfijn
en met verrukkelijke ironie schetst hoe de schilderkunst de status kreeg van een
uithangbord voor de machtige industrie van de kunstkritiek. Je hebt mij toen gezegd dat ik
zoiets ook maar eens moest produceren, maar dan voor de juristerij: zijn er niet veel
juristen die schijnen te geloven dat de werkelijkheid geen andere bestaansreden heeft dan
zich aan te passen aan het juridische woord? Ik ben er nooit toe gekomen iets met dat
voorstel te doen. Het gebeurt echter wel meer dat ik projecten laat liggenen niet
alleen projecten die anderen voor mij bedenken.
Jouw suggestie is mij wel bijgebleven. Ik word er trouwens willens
nillens regelmatig aan herinnerd, niet alleen wanneer ik juristen hoor praten, maar ook
wanneer ik collegas, beoefenaars van de sociale wetenschappen of filosofen
bijvoorbeeld hoor verkondigen dat de realiteit een sociale constructie is (of zelfs
iets wat zich tussen de oren afspeelt) of dat het individu een theoretische
constructie is. Dat mensen geen theoretische constructies zijn terwijl theorieën,
juridische categorieën en wereldbeelden wel menselijke constructies zijn, die als zodanig
meer of minder realiteitsgehalte kunnen hebben, lijkt soms een geheel achterhaalde
ideeeven achterhaald als de natuurrechtelijke idee dat respect voor recht tot uiting
komt in respect voor de objectieve, reële (dus natuurlijke) onderscheiden onder mensen,
en onrecht in het niet respecteren daarvan. Respect voor recht is blijkbaar respect voor
de regels en de juridische constructies die ons leren welke
onderscheiden we moeten of mogen maken, waar, wanneer en voor welke doeleinden. Mensen
(natuurlijke personen in het jargon) zijn immers ook maar theoretische
constructies. Zij hebben net als fictieve personen alleen een juridisch
bestaan als er aan hen rechtspersoonlijkheid werd verleend door
gezaghebbende rechtspersonen die zelf hun rechtspersoonlijkheid
bij voorkeur ontlenen aan het feit dat men (de allerhoogste autoriteit wiens
eigennaam onder geen beding genoemd mag worden) gelooft dat zij
rechtspersoonlijkheid hebben.
Van Alex Jettinghoff heb ik geleerd dat ik mij over dat alles niet moet
verbazen. Het ligt geheel in de lijn van het zogeheten Thomas theorema, dat doorgaat voor
het fundamentele inzicht van de moderne sociale wetenschappen. Dat theorema luidt:
A situation defined as real is real in its consequences.
Nu zou je kunnen denken dat dat triviaal is: er zijn inderdaad mensen
die hun wensen en illusies voor werkelijkheid nemen en daarom onrealistische
dingen gaan doen die dan vroeg of laat stuklopen op de realiteit. Als je dat denkt dan ben
je echter niet mee met het Thomas theorema. Je veronderstelt dan namelijk dat uit het
theorema volgt:
A situation defined as unreal is real in its consequences.
Je zou dan evenwel net zo goed kunnen zeggen dat de consequenties van
een situatie niet afhankelijk zijn de manier waarop mensen haar definiërenen dus
ook dat er een realiteit is die iets anders is dan een loutere projectie van meningen en
definities. Dat kun je maar beter laten. Je zou daarmee immers de indruk wekken dat je
gelooft dat het er in de sociale wetenschappen op aankomt ideeën te toetsen aan de
realiteit. Zo naïef en onwetenschappelijk mag je niet zijn. Waar het op aankomt is dat
men het ene woord toetst aan het anderedat van de leerling aan dat van de meester,
dat van leek aan dat van de deskundige, dat van hen aan dat van
ons, dat van jou aan wat men zegt.
Om het Thomas theorema te begrijpen moet je bedenken dat het ieder van
de volgende (en ontelbaar veel gelijkaardige) uitspraken impliceert:
A situation defined as funny is funny in its consequences.
A situation defined as profitable is profitable in its consequences.
A situation defined as utopian is utopian in its consequences.
A situation defined as unreal is unreal in its consequences.
en wellicht ook
A theorem defined as fundamental is fundamental
zelfs als het zich gemakkelijk tot een reductio ad absurdum
leent. (Maar ja, Latijn hoort dan ook bij een achterhaalde wetenschapsopvatting.) Het zijn
de implicaties van die aard die van het Thomas theorema een fundamenteel inzicht maken, de
grondvorm van alle kennis van het menselijke die de naam wetenschap waardig
is. Zoals voor kennis, zo ook voor kunst: A painting defined as art is art,
een kunstenaar is gewoon iemand die weet hoe kunst gedefinieerd wordt door de bevoegde
kunstcritici, en didactisch materiaal kan maken om hun uiteenzettingen te illustreren. En
voor het recht? Kent een jurist het recht als hij weet hoe hij recht van onrecht kan
onderscheiden, het ene bevorderen en het andere tegenwerken? Natuurlijk niet, dat zou
immers betekenen dat de vaardigheid van een jurist rechtvaardigheid zou moeten heten,
terwijl zij per definitie niets met rechtvaardigheid te maken heeft. Laat ons
wetenschappelijk blijven: het recht is wat men het recht noemt en het is recht
omdat men het zo noemt; de jurist is iemand die beter dan de meeste leken weet wat men
daarmee bedoelt en daar ook deskundig mee kan omgaan.
Van Thomas Szasz (niet de Thomas van het theorema!) is mij het volgende
citaat bijgebleven, dat hier niet minder relevant is:
In the animal kingdom the rule is: Eat or be eaten;
in the human kingdom: Define or be defined!
Zo beschouwd zijn de mensen van het woord verbale kannibalen die niet
alleen hun minder mondige soortgenoten maar soms ook elkaar opeten. De wereld is hun
painted word.
Ik hoop dat je de tijd vindt The Painted Word nog eens te
herlezen nu je zelf in een zetel gaat zitten die jouw woord nog gezaghebbender maakt dan
het al was. Het ga je goed.
Frank van Dun