(Voor De Vrijbrief, maar niet
gepubliceerd wegens stopzetting publicatie De Vrijbrief))
Vrijheid,
Argumentatie en Contract
(Deel 2)
Frank van Dun
Dit artikel bevat het tweede deel van
mijn reactie op Aschwin de Wolfs Van Hoppe tot Hobbes. Daarin stelde hij dat
een principe van voorwaardelijke nutsmaximering, dat hij ontleent aan David Gauthier, een
solidere fundering voor het libertarisme is dan het rationalisme van
Hans-Hermann Hoppe en anderen. In het eerste deel van mijn reactie heb ik de redenen
gegeven waarom ik het met dat oordeel niet eens kan zijn. Hier wil ik de
rationalistische fundering verdedigen tegen de kritieken die De Wolf citeert.
De inzet van de discussie is eens te meer het non-agressieprincipe dat hij in zijn stuk de
kern van het libertarisme noemt. De meest algemene formulering van dat principe is dat
mensen elkaar respect verschuldigd zijn, dus dat zij elkaar en elkaars leven, handelen en
werken (eigendom) behoren te respecterenkortom, dat wij elkaars natuurlijke rechten
dienen te eerbiedigen.
In verband met het non-agressieprincipe rijzen twee soorten vragen. Er
is het theoretisch probleem van de geldigheid ervan en er is het praktische probleem van
de motieven die iemand ertoe kunnen brengen in zijn leven en handelen wel of geen rekening
te houden met het voorschrift dat hij anderen dient te respecteren. Over dat praktische
probleem heb ik het in het eerste deel van mijn reactie gehad. In dit artikel gaat het
enkel om de theoretische vraag of het non-agressieprincipe in een rationele argumentatie
al dan niet weerlegbaar is op grond van bewijskrachtige argumenten.
Is de stelling dat wij elkaar dienen te respecteren in een rationele
argumentatie onweerlegbaar of niet? Opdat een stelling onweerlegbaar zou zijn, moet het
mogelijk zijn haar tegen alle mogelijke rationele tegenwerpingen te verdedigen, in het
bijzonder tegen het argument dat zij niet waar is (want strijdig met de
feiten) en tegen het argument dat zij berust op een denkfout, dus niet volgt uit of
strijdig is met de nochtans ware premissen waarop zij geacht wordt te steunen.
Voor de rationalisten waarover De Wolf het heeft, is het
non-agressieprincipe zonder meer onweerlegbaar. Dat betekent dat wij het in elke
rationele argumentatie kunnen opvoeren zonder het risico te scheppen dat wij die
argumentatie daardoor verzwakken. Als de rationalisten gelijk hebben dan
is het gebruik van het non-agressieprincipe in theoretische en wetenschappelijke
uiteenzettingen zonder meer gerechtvaardigd. Als de critici van het
rationalisme gelijk hebben dan is de toevoeging van het non-agressieprincipe
aan een argumentatie niet zonder meer gerechtvaardigd.
De critici hoeven niet allemaal op dezelfde golflengte te zitten. De
een beperkt zich er bijvoorbeeld toe te zeggen dat het non-agressieprincipe niet bewezen
is dan trekt hij de geldigheid van de hierna weergegeven of van een soortgelijke
argumentatie in twijfel, zonder evenwel te zeggen dat er een ander principe is dat men in
de plaats ervan dient te stellen. Een ander kan zeggen dat het een onjuist beginsel is
dan zegt hij dat er een met het non-agressieprincipe onverenigbare stelling is die
als onweerlegbare waarheid aan elke argumentatie toegevoegd mag worden zonder haar te
verzwakken. Zon alternatieve stelling houdt uiteraard in dat wij elkaar niet
behoren te respecteren. Een dergelijke al dan niet uitdrukkelijke afwijzing van het
non-agressiebeginsel vinden wij in elke utilistische consequentialistische ethiek. Het
formele uitgangspunt daarvan is immers dat mensen elke handeling behoren te stellen
althans mogen stellen waarvan de baten de kosten overtreffen. Daarbij worden de
baten en de kosten gerekend in termen van de bevrediging en de frustratie van willekeurige
verlangens, begeerten of voorkeuren. Of ik u behoor te respecteren, hangt per saldo alleen
af van wat ik wil bereiken. Of u mij behoort te respecteren, hangt af van wat uw
prioriteiten zijn. Kortom, zon ethiek stelt dat het wenselijke niets anders is dan
een schaduw van het gewenste.
Zelfbeschikking als natuurlijk
recht
Het non-agressieprincipe schrijft
respect voor de natuurlijke rechten van iedere persoon voor.. Die rechten worden
gewoonlijk aangeduid met een aan John Locke ontleende formule: Leven, Vrijheid, Eigendom.
Bij nadere beschouwing blijken die rechten echter slechts aspecten te zijn van het ene
natuurlijke recht van alle mensen, namelijk de zelfbeschikking. Daarmee wordt bedoeld de
beschikking van een persoon over alles wat van hemzelf is. Dat omvat in de eerste plaats
zijn lichamelijke middelen, zijn lijf en leden en de fysieke, intellectuele, emotionele en
affectieve vermogens die daarin belichaamd zijn. In het verlengde daarvan omvat het ook
alle andere middelen die de betrokken persoon produceert door gebruik te maken van zijn
middelen, met uitsluiting van middelen die niet van hem maar van een ander zijn.
Het vermogen tot zelfbeschikking is een natuurlijk vermogen van mensen.
De band tussen een menselijke persoon en zijn lichaam is een natuurlijke band, en wel van
zodanige aard dat hij niet bestaat (of zelfs kan bestaan) tussen een persoon en een ander
lichaam of het lichaam van een ander. Op dezelfde wijze is de relatie tussen een persoon
en zijn handelingen (ook zijn taalhandelingen) een natuurlijke en unieke band. Bijgevolg
is er een objectief, reëel verschil tussen u en mij, uw en mijn lichaam, uw en mijn
woorden, daden en werken tussen wat uzelf bent, doet of zegt en wat ikzelf ben, doe
of zeg. Wij zijn van nature onderling verschillende personen, zij het dat wij ook
soortgelijke personen zijn. Voor ieder van ons is er een zelf dat objectief
verschilt en gescheiden is van het zelf van ieder ander. Ieder van ons
beschikt van nature over zichzelf. Dat is het beginsel, exacter axioma, van
zelfbeschikking.
De zelfbeschikking is een recht en wel een natuurlijk recht. De eerste
of oorspronkelijke betekenis van recht is dat wat geregeerd, bestuurd,
gecontroleerd of geschikt wordt (vergelijk rectum, het voltooid deelwoord van
het Latijnse regere, regeren, besturen, controleren, schikken). Dat is de
betekenis die mensen in gedachten hebben wanneer zij het hebben over het recht van de
sterkste of over het recht van de staat dat zich uitstrekt tot alles wat zich in het
machtsgebied van die staat bevindt. Algemeen geldt: mijn recht is waarover ik beschik, wat
ik controleer of bestuur of regeer kortom wat zich in mijn macht bevindt.
Een natuurlijk recht is dienovereenkomstig dat waarover een persoon van
nature beschikt. Nu zitten mensen zo in elkaar dat voor iedereen die natuurlijke
beschikking beperkt is tot zijn of haar eigen lichaam en fysieke vermogens, zijn of haar
handelingen (woorden, daden, werken). Er zijn mensen die dat betreuren en er zijn mensen
die beweren dat die beperkingen niet meer zijn dan illusies, maar ook zij moeten toegeven
dat het wel bijzonder taaie illusies zijn. Beschikken, regeren, fysieke
controle uitoefenen over een ander is geen natuurlijk recht. Het is zelfs strijdig
met zijn natuurlijk recht als de beschikking zonder zijn toestemming wordt uitgeoefend in
omstandigheden waarin hij nochtans tot zelfbeschikking bekwaam is.
Het is mogelijk dat ik mij in de macht van een ander bevind. Dat is het
geval als hij mij fysiek kan dwingen of mij op geloofwaardige wijze kan bedreigen met
fysieke dwang of destructief geweld als ik niet doe wat hij wil. Maar hoezeer hij daartoe
ook in staat is, hij kan niet over mij beschikken op dezelfde wijze waarop ik over mijzelf
beschik. Nemen wij nu aan dat recht niets anders is dan macht, dan moeten wij toch
toegeven dat zijn recht over mij van een andere aard is en blijft dan mijn recht over
mijzelf. Zijn recht over mij is geen natuurlijk recht, het mijne wel. Dit maar om te
zeggen dat er verschillende soorten van rechten zijn, die niet noodzakelijk altijd
gelijktijdig te respecteren zijn. Natuurlijke rechten kunnen onverenigbaar zijn met het
recht van de sterkste en zijn dat vaak genoeg ook.
Dialectische waarheden
Het axioma van de zelfbeschikking is
formeel-logisch (dus naar zijn vorm) beschouwd een louter feitelijke of descriptieve
uitspraak, die als zodanig waar of onwaar kan zijn. Zij heeft echter de bijzondere
eigenschap dat wijzelf onze zelfbeschikking redelijkerwijs niet kunnen ontkennen. Als u en
ik in een discussie tegenover elkaar staan, dan kan ik niet ontkennen dat u en ik twee
verschillende personen zijn, dat ik geen controle heb over wat u zegt en dat u geen
controle hebt over wat ik zeg. Bijgevolg kan ik evenmin ontkennen dat het mogelijk is een
onderscheid te maken tussen wat u zegt en wat ik zeg en na te gaan of wij het volstrekt of
slechts ten dele eens of oneens met elkaar zijn. Zoals de stelling U en ik zijn
verschillende personen, zo is ook de stelling uw natuurlijke rechten zijn niet
de mijne en omgekeerd in een rationele argumentatie tussen ons niet weerlegbaar.
Beide stellingen zeggen inderdaad hetzelfde.
Dat het axioma van de zelfbeschikking niet rationeel weerlegbaar is in
een discussie laat zich licht bewijzen. Als ik in een gesprek met u in alle ernst
verkondig dat u en ik een en dezelfde persoon zijn, dan is wat ik zeg onhoudbaar en
onmiddellijk weerlegbaar. U hoeft alleen maar te zeggen: Dat is niet waar. Als
ik uw uitspraak interpreteer als een argument voor de stelling dat wij identiek zijn, dan
moet ik haar als mijn uitspraak beschouwen en dus zeggen dat ik mijzelf tegenspreek
en dat is in een rationele argumentatie zoveel als ongelijk bekennen. Als ik haar
interpreteer als uw argument tegen mijn stelling, dan moet ik wel concluderen dat u en ik
ten gronde van mening verschillen en dus verschillende personen zijn. Kortom, als
ik in een discussie met u beweer dat u en ik identieke personen zijn, dan heb ik logisch
geen andere keuze dan erkennen dat ik mijzelf tegenspreek of dat ik een onwaarheid
verkondig. Elke verdere poging die ik zou ondernemen om u van het tegendeel te overtuigen,
zou alleen maar nog meer bevestigen dat u en ik verschillende personen zijn.
Het bewijs van de onverdedigbaarheid van de stelling dat u en ik een en
dezelfde persoon zijn, is haar strijdigheid met het feit van onze discussie zelf.
Ik kan niet tegelijkertijd volhouden dat ik bezig ben u ervan te overtuigen dat wij een en
dezelfde persoon zijn en dat wij dat inderdaad zijn. Het feit van de discussie zelf is een
voldoende weerlegging van de stelling.
Is de zin die ik uitspreek (U en ik zijn een en dezelfde
persoon) dus geen formele contradictie (zoals A is niet A dat wel is),
mijn uitspraak is desalniettemin onverdedigbaar in een gesprek zij is een dialectische
contradictie (of zoals sommigen liever zeggen, een performatieve contradictie,
ofschoon dat een breder begrip is). De negatie ervan, de bewering derhalve dat wij
verschillende personen zijn, is daarentegen een dialectische waarheid. Overeenkomstige
uitspraken zijn bovendien onweerlegbaar in elk gesprek, wie ook mijn of uw tegenspreker
mag zijn, en uiteraard ook in gesprekken waar u noch ik bij betrokken zijn.
Nu kunnen wij de vraag stellen of zon dialectische waarheid enkel
en alleen onweerlegbaar is op het moment waarop wij in gesprek zijn. Wij zouden ons kunnen
indenken dat wij weliswaar verschillende personen zijn op het moment waarop wij met elkaar
spreken, maar een en dezelfde persoon op alle andere momenten. Dat betekent echter niet
dat wij die hypothese in een discussie kunnen verdedigen.
Met betrekking tot elke rationele of wetenschappelijke argumentatie of
bewijsvoering kunnen wij de vraag stellen of haar bewijskracht zich uitstrekt voorbij het
moment waarop het bewijs geleverd wordt. Wentelt de aarde rond de zon, of doet zij dat
alleen op het moment waarop wij de bewijzen daarvoor onder ogen nemen? Is de gezamenlijke
oppervlakte van de vierkanten op de rechte zijden van een rechthoekige driehoek gelijk aan
die van het vierkant op de schuine zijde, of is dat alleen het geval op het moment waarop
wij een bewijs van de stelling van Pythagoras lezen? Wat ook uw antwoord op die vragen mag
zijn, astronomen en meetkundigen aanvaarden zonder meer dat rationele en wetenschappelijke
argumentaties en bewijzen ook gelden op andere momenten dan die waarop de argumentatie of
het bewijs geleverd wordt. Diezelfde aanname ligt ook aan de basis van alle andere
wetenschappen. Tot het tegendeel bewezen wordt in een nieuwe argumentatie, blijven
de geleverde bewijzen overeind. Er is geen enkele reden om een uitzondering te maken voor
de stelling dat wij verschillende personen zijn, te meer nu dat een dialectische waarheid
is die in geen enkele argumentatie weerlegd kan worden.
In elke discussie dringt zich de dialectische waarheid op dat wij
verschillende personen zijn. Zolang wij er bovendien aan hechten opinies rationeel of
wetenschappelijk te beargumenteren, dienen wij elkaar ook als verschillende personen te
beschouwen. Ontkennen dat wij verschillende personen zijn, is ontkennen dat wij enige
waarde hechten aan de activiteit van rationele of wetenschappelijke argumentaties. Nu
kunnen en zullen er wel mensen zijn voor wie dergelijke argumentaties inderdaad waardeloos
zijn, maar het zou bijzonder vreemd overkomen wanneer zij zich de moeite zouden getroosten
met rationele en wetenschappelijke argumenten de waardeloosheid van rationele en
wetenschappelijke argumenten aan te tonen. Als wij hen ernstig nemen, dan moeten wij
concluderen dat wij hen niet ernstig behoren te nemen.
Discussies en argumentaties op tegenspraak impliceren waarden en
normen. Het heeft geen zin te argumenteren of bewijzen te zoeken als wij ervan overtuigd
zijn dat het voor ons oordeel over de waarheid van een theorie onverschillig is of wij al
dan niet een onderscheid maken tussen feiten en waanvoorstellingen, zorgvuldig
geconstrueerde geldige redeneringen en drogredenen. De waarden en normen die onze
argumentaties en bewijsvoeringen hun zin geven, kunnen wij niet ontkennen zonder onze
argumentaties en bewijsvoeringen voor onzinnig of zinloos te houden. Dat betekent dat er
ook dialectisch geldige normen en dialectisch onmiskenbare waarden zijn. Ook hier geldt
dat er mensen kunnen en zullen zijn die dergelijke normen en waarden ontkennen, maar zij
kunnen niet rationeel argumenteren dat wij hun argumentaties serieus zouden moeten nemen.
Als wij dat zouden doen, dan zouden wij moeten concluderen dat er geen enkele reden is om
dat te doen.
Een voorbeeld van zon dialectisch geldige norm is dat wij
redelijk behoren te zijn. De uitspraak Wij behoren niet redelijk te zijn is
geen formele contradictie. Desondanks is elke argumentatie die pretendeert aan te tonen
dat wij niet redelijk behoren te zijn op voorhand gedoemd tot mislukking. Zij
veronderstelt namelijk de norm die zij wil ontkennen. Met betrekking tot dialectisch
geldige normen en dialectisch onmiskenbare waarden geldt om dezelfde reden als voor de
eerder besproken dialectische waarheden dat zij voor ons geldig en onmiskenbaar zijn tot
het tegendeel bewezen is terwijl ook hier geen situatie denkbaar is waarin wij het
tegendeel zouden kunnen bewijzen. Wij kunnen ze uiteraard wel bot negeren, maar nooit
bewijzen dat wij ze behoren te negeren of zelfs dat het ons toegestaan is ze te negeren.
Zodra wij met een dergelijke argumentatie beginnen, dringt de geldigheid van die normen en
waarden zich logisch dwingend aan ons op.
Het non-agressieprincipe als een
dialectisch geldige norm
De rationalistische fundering van het
libertarisme berust op het bestaan van dialectische waarheden en ook van dialectisch
geldige normen en waarden. Kort gezegd, zij berust op de praktijk van de rationele
argumentatie en in het bijzonder van de wetenschappelijke bewijsvoering.
Ook het non-agressieprincipe is een dialectisch geldige norm. Het
non-agressieprincipe stelt dat wij elkaars zelfbeschikking en dus het onderscheid tussen
de ene persoon en de andere, in het bijzonder tussen ik en u,
tussen het mijn en het dijn dienen te respecteren. Dat is op zijn
minst zo in de context van een discussie zelf, en blijft zo tot eventueel in de context
van een andere discussie het tegendeel bewezen wordt.
Merk op dat het non-agressiebeginsel de dialectische waarheid veronderstelt
dat mensen (als actuele of potentiële gesprekspartners) natuurlijke rechten hebben. Het
beginsel zegt evenwel dat wij die rechten behoren te respecteren. Het zegt
dat wij elkaar behoren te respecteren. Het voegt dus iets toe aan het axioma van
zelfbeschikking, namelijk de norm dat wij elkaar en dus ook elkaars rechten dienen te
respecteren. De vraag is dan of die toevoeging gerechtvaardigd is. Is het een willekeurige
toevoeging die wij zonder enig logisch of ander bezwaar van de hand zouden kunnen wijzen
en vervangen door een logisch alternatief bijvoorbeeld Wij behoren elkaar
niet te respecteren of Ik behoor u niet maar u behoort mij wel te
respecteren? Of is het een toevoeging die wij niet zonder logische of dialectische
contractie kunnen verwerpen?
Voor de rationalisten zoals Hoppe en ikzelf is die
toevoeging inderdaad dialectisch onweerlegbaar dus onweerlegbaar op dezelfde grond
als het zelfbeschikkingsaxioma onweerlegbaar is, namelijk de commitments die wij op
ons nemen wanneer wij met elkaar een gesprek aangaan. Elke poging om haar te weerleggen
veronderstelt haar geldigheid; elke weigering om haar geldigheid te veronderstellen,
vernietigt de argumentatieve kracht van een poging die weigering rationeel te
rechtvaardigen.
Dat is zo omdat onze aanspraak op een serieuze argumentatie in elke
discussie tussen ons veronderstelt dat ieder van ons probeert de ander te overtuigen van
zijn gelijk zonder daarbij bedrog of geweld te gebruiken of te dreigen met geweld, zonder
weigering te luisteren naar de tegenwerpingen van de ander, diens vragen te aanhoren en
naar best vermogen te beantwoorden. Bovendien dienen wij in zon argumentatie
uiteraard ook rekening te houden met feiten die boven elke redelijke twijfel verheven
zijn, met de logische geldigheid van redeneringen en dergelijke. Anders gezegd, de
veronderstelling van zon discussie is onder meer dat wij elkaar behoren te
respecteren. Als ik die veronderstelling van onze discussie verwerp, dan zeg ik meteen dat
het niet uitmaakt of ik mijn of u uw gelijk haalt met rationele argumenten dan wel met
bedrog, geweld of bedreigingen met geweld. Kortom, ik ontken dan de waarde van een
rationele argumentatie, inclusief de mijne. Nu kan ik dat wel doen, maar als ik beweer dat
die ontkenning van de waarde van een rationele argumentatie berust op de waarde van mijn
rationele argumentatie, dan spreek ik mijzelf tegen. Ik zeg dan zoveel als: Omdat ik
u behoor te respecteren, behoor ik u niet te respecterenkortom Met alle
respect, geen respect.
Ergo, in een rationele discussie is de norm van het respect voor de
natuurlijke rechten van de betrokken personen onweerlegbaar.
Antwoorden op kritieken
Het is hier niet de plaats de
rationalistische argumentatie verder uit te werken. Welke kritiek voert De
Wolf aan? Een deel van de kritiek is gewoon naast de kwestie, in het bijzonder die welke
hij ontleent aan Douglas Rasmussen. Die werpt bijvoorbeeld op dat de waarheid van een
waarneming niet door argumentatie wordt gekend, en ook niet de waarheid van een
uitspraak als Het geheel is groter dan een van zijn delen. Dat is allemaal
waar, maar niet relevant.
Er zijn inderdaad talloze beweringen waarvan de waarheid niet door
argumentatie wordt gekend, maar ook die beweringen kunnen in een discussie aangevochten
worden. De vraag is dan of er een argumentatief bewijs voor die beweringen bestaat of
niet. De rationalistische stelling impliceert niet dat ik door loutere redenatie kan
ontdekken of Jantje blond is of niet. Zij impliceert dat ik mijn bewering ter zake in een
discussie kan verdedigen, bijvoorbeeld door te verwijzen naar feiten en metingen die mijn
tegenspreker niet kan weerleggen of ontkennen zonder zichzelf als redelijk gesprekspartner
belachelijk te maken.
Even waar én irrelevant is Rasmussens opmerking dat de
rationalistische argumentatie alleen indruk kan maken op mensen die waarde
hechten aan rationele argumentaties. Het gaat er evenwel niet om indruk te maken, maar uit
te maken of er normen zijn die in de rationele discussie onder mensen onweerlegbaar zijn.
Het is geen kritiek van een wetenschappelijke theorie over de samenstelling van de
maanbodem dat zij geen indruk maakt op mensen die daar compleet onverschillig tegenover
staan.
De Wolf citeert ook opmerkingen van David Friedman en Leland Yeager,
volgens wie het wel mogelijk is om te argumenteren zonder het beschikken van het
volledige recht op [zelfbeschikking]. Wat zij klaarblijkelijk bedoelen is echter dat
het mogelijk is dat iemand argumenteert in een maatschappij waarin zijn
zelfbeschikkingsrecht niet gerespecteerd wordt. Dat zal niemand betwisten. De
rationalistische stelling is evenwel niet dat bijvoorbeeld slaven of krijgsgevangenen niet
rationeel kunnen argumenteren, maar dat een discussie waarin de betrokken partijen elkaar
niet respecteren geen rationeel dwingende argumentaties oplevert of kan opleveren.
Wederzijds respect is een voorwaarde voor de kwaliteit van de discussie en de
argumentaties waaruit zij bestaat. Elk vermindering van dat respect (door het gebruik van
bedrog, geweld of bedreigingen) vermindert haar argumentatieve kwaliteit. Om zijn slaaf er
rationeel van te overtuigen dat hij het recht heeft hem als slaaf te houden, moet de
meester erkennen dat hij in de discussie het natuurlijke recht of de
zelfbeschikking van de slaaf behoort te respecteren. Dat hij na afloop van de discussie
zijn recht van de sterkste doet gelden, doet daaraan niets af. Alleen is het zo dat hij
dan niet argumentatief kan volhouden dat zijn praktijken als slavenhouder overeenkomstig
rationele beginselen zijn beginselen die hij in een rationele discussie met succes
kan verdedigen.
De elementaire fout die Friedman en Yeager maken, is dat zij de
schending van een natuurlijk recht interpreteren als een bewijs dat het geen respectabel
recht is. Een gelijkaardige fout maakt Rasmussen: Zelfs als wij toegeven dat iemand
exclusieve controle over zijn lichaam moet hebben om te kunnen argumenteren, dan hoeven
wij nog niet toe te geven dat hij recht heeft op de exclusieve controle over zijn lichaam.
De laatstgenoemde bewering is normatief, de eerstgenoemde is dat niet. Dat is echter
een drogreden. Uiteraard volgt uit ik bestuur deze auto niet dat ik het recht
heb deze auto te besturen. Evenmin volgt echter uit ik heb het recht deze auto te
besturen dat iedereen mijn recht om die auto te besturen moet respecteren. Niets van
dat alles betekent echter dat wat geldt voor conventionele rechten of voor
een recht van de sterkste ook moet gelden voor natuurlijke rechten en
om de natuurlijke rechten en hun respectabiliteit is het hier toch te doen!
Rasmussen (daarin gevolgd door Mitchell Jones) neemt gewoon dogmatisch
aan dat zeggen dat iemand een recht heeft, hetzelfde is als zeggen dat hij recht heeft op
respect voor dat recht of dat anderen dat recht behoren te respecteren. Dat is echter in
het algemeen niet zo. Of iemand een recht heeft of niet is een feitenkwestie, of dat recht
respectabel is, is een normatieve kwestie. De rationalistische argumentatie is precies dat
het natuurlijke zelfbeschikkingsrecht onweerlegbaar respectabel is. Voor andere rechten,
bijvoorbeeld wettelijke rechten en andere rechten van de sterkste,
gaat die argumentatie niet of toch niet zonder meer op.
Het is een feit dat u en ik (en op een klein aantal genetische
ongelukken na alle mensen) van nature het vermogen tot zelfbeschikking hebben. Dat
zelfbeschikking het natuurlijk recht van mensen is, is dan ook niet meer dan een
feitelijke, zij het voor ons onweerlegbare uitspraak. Contra Mitchell Jones geldt dat
zelfbeschikking en natuurlijk zelfbeschikkingsrecht niet als feit en norm los van
elkaar en tegenover elkaar staan. Evenmin staat beschikkingsmacht over een ander als feit
tegenover enig normatief recht van de sterkste over de zwakkere. Het recht van de
sterkste over de zwakkere is evenzeer een feit als het feit dat hij de sterkste is
en wel omdat het hetzelfde feit is. Het normatieve probleem is of wij het natuurlijke
zelfbeschikkingsrecht van ieder mens over zichzelf dienen te respecteren dan wel het recht
van de sterkere over de zwakkere. De rationalistische benadering leidt tot de conclusie
dat het natuurlijke zelfbeschikkingsrecht van mensen wel, maar het recht van de sterkste
niet als zodanig respectabel is. Daarom levert de rationalistische benadering een
fundering van het libertarisme op, maar niet van enige andere politieke theorie.
Let wel, de rationalistische benadering werkt alleen met betrekking tot
mensen, dat wil zeggen actuele of potentiële gesprekspartners. Wij kunnen gerust toegeven
dat ook dieren het vermogen tot zelfbeschikking hebben, en dus ook een natuurlijk
zelfbeschikkingsrecht. Wij kunnen echter niet in discussie treden met dieren of met hen
argumenteren. De stelling dat wij elkaar behoren te respecteren is in de
verhouding tussen mens en dier louter willekeurig. Zij heeft daar geen argumentatief
dwingend karakter.
De kritiek van Rasmussen aan het adres van Hoppe balanceert op de rand
van het irrationele wanneer hij schrijft:
tenzij er een normatieve premisse
is die stelt dat men performatieve zelfcontradicties behoort te vermijden, zie ik niet hoe
Hoppe
enige reden kan geven waarom wij ermee moeten ophouden tegen de lockeaanse
natuurlijke rechten te argumenteren. Begrijpe wie kan! Wie argumenteert
veronderstelt ipso facto dat zijn argumenten relevant zijn, dus een verschil maken voor
het aanvaarden of verwerpen van de ter discussie staande stelling. Wat blijft er van zijn
argumentatie over als hij tegelijkertijd laat blijken dat hij niet meent wat hij zegt en
dat het hem bijgevolg geen zier kan schelen of zijn argumenten enig verschil maken? De
normatieve premisse waar Rasmussen het over heeft, is een vooronderstelling van elke
rationele discussie. Door te zeggen tenzij er zon normatieve premisse is
suggereert hij dat het mogelijk is rationeel te argumenteren zonder te veronderstellen dat
rationeel argumenteren een aan normen gebonden activiteit is.
De ethiek van de dialoog en de
menswetenschappen
Wat is de slotsom van de
rationalistische fundering van het non-agressiebeginsel? Niets meer of minder dan dat de
norm dat wij elkaar dus ook elkaars natuurlijke rechten behoren te
respecteren, niets toevoegt aan een rationele argumentatie wat al niet in de
vooronderstellingen van elke rationele argumentatie besloten ligt. Door dat
beginsel te respecteren kunnen wij derhalve een rationele argumentatie niet verzwakken.
Wij kunnen zon argumentatie zodoende niet meer betwistbaar maken dan zij eventueel
op andere gronden al is. Wij kunnen het non-agressiebeginsel derhalve ook zonder risico
van contaminatie aan elke redenering toevoegen. Op precies dezelfde wijze kunnen wij om
het even welke waarheid (en a fortiori om het even welke logische waarheid) toevoegen aan
een theorie zonder het risico te creëren dat die daardoor zwakker of onjuist wordt.
In de natuurwetenschappen en de exacte wetenschappen worden strikte
normen gehanteerd die rationele discussies mogelijk maken en meteen ook de mogelijkheid
bieden kwakzalvers en incompetente aanstellers te ontmaskeren. Het non-agressiebeginsel is
een van die normen. Het staat daar ook niet ter discussie omdat het door alle
wetenschapsbeoefenaars wordt erkend als een van de fundamentele beginselen van hun omgang
met elkaar. Voor het overige speelt het echter in hun argumentaties niet mee omdat de
objecten waarover hun redeneringen en theorieën gaan, zelf niet aan de discussie
deelnemen of potentiële gesprekspartners zijn De normen en waarden die voor de
wetenschapsbeoefenaars als zodanig gelden, gelden niet voor stoffen, gassen, getallen,
fysische of chemische systemen of wat ook het object van die wetenschappen mag zijn.
In de menswetenschappen is dat anders. Daar zijn de
wetenschapsbeoefenaars volgens alle objectieve criteria wezens van dezelfde soort als die
waarover zij theorieën produceren. Voor zover zij met algemene menswetenschappen bezig
zijn, produceren zij theorieën die ook op henzelf van toepassing zijn. Aan de implicaties
van dat feit kunnen zij alleen ontkomen door te veronderstellen dat zij wezens van een
andere (eventueel hogere) aard zijn dan de mensen die zij bestuderen. De laatstgenoemden
zijn dan nog alleen maar objecten van kennis, geen potentiële
gesprekspartners zoals de wetenschapsbeoefenaars dat voor elkaar wel zijn. Het idee dat de
verhouding tussen de beoefenaars van de menswetenschappen en hun
kennisobjecten dezelfde is als de verhouding tussen de beoefenaars van de
natuurwetenschappen en de verschijnselen die zij bestuderen, is kenmerkend voor wat men
wel het sciëntisme noemt.
Die sciëntistische veronderstelling impliceert derhalve de
ongelijksoortigheid van de mensen die mensen bestuderen en de mensen die door hen
bestudeerd worden. Zij geeft de eerstgenoemden de mogelijkheid te beweren dat zij
onderling een totaal ander soort gemeenschap vormen dan de andere mensen. Zij geeft hun de
mogelijkheid te beweren dat zij als wetenschapsbeoefenaars elkaar behoren te respecteren,
terwijl andere mensen elkaar niet behoren te respecteren. Zo kunnen zij onder elkaar
insisteren op wederzijds respect en tegelijkertijd pretenderen dat zij als
wetenschapsbeoefenaars niets te zeggen hebben over de wijze waarop andere mensen, die
alleen maar objecten zijn, met elkaar behoren om te gaan. Sterker nog, zij
kunnen zonder blikken of blozen stellen dat er voor die objecten evenmin als voor
de moleculen die de chemicus bestudeert geen rationeel bindende normen zijn, alleen
sterkere of zwakkere motieven die hen in beweging brengen. Die menselijke
objecten zijn geen rationele wezens in de zin waarin de wetenschapsbeoefenaars rationeel
zijn. Zij zijn in het beste geval slimme nutmaximeerders. Door zich op die motieven te
concentreren kunnen de sciëntistische menswetenschappen de illusie
instandhouden dat zij goed geplaatst zijn om technieken van gedragsmanipulatie en
doelgerichte machtsuitoefening over mensen te ontwikkelen. Geen wonder dus dat zij
bijzonder goed in de markt liggen bij politici en andere managers die het vooral om de
marketing van machtsaanspraken te doen is!
Die scheiding van de menselijke soort in twee klassen de
intellectuelen aan de ene kant en hun studieobjecten aan de andere is een van de
meest nefaste ontwikkelingen in de moderne menswetenschappen. Zij behoort niet tot de
traditie van de klassieke menswetenschappen. Luister naar Cicero, zoals Grotius hem
citeert in zijn De iure belli ac pacis (1625):
Een betwisting kan men op twee manieren oplossen: door besprekingen of
met geweld. De eerste manier is eigen aan de mens, de andere is eigen aan wilde dieren.
Men mag dus slechts tot geweld zijn toevlucht nemen als rustig debatteren niet meer
mogelijk is.
Dezelfde idee vinden wij bij John Locke. Die schrijft in zijn Letter
Concerning Toleration (1689):
Betwistingen onder mensen worden op twee manieren beslecht, ofwel
volgens het recht ofwel volgens de krachtverhoudingen. Die manieren om betwistingen op te
lossen zijn van zulk een aard dat waar de ene eindigt, de andere onveranderlijk begint.
Wij kunnen dergelijke citaten willekeurig vermenigvuldigen. De normen
van het rationele gesprek en van het wederzijds respect die daarvan de basis zijn, werden
in de traditie van de humane wetenschappen zonder meer als algemene normen
beschouwd, geldig voor alle mensen niet alleen voor een uitverkoren groep van boven
de massa verheven intellectuelen. Zij werden geconsacreerd in de westerse juridische
traditie, die in haar pogingen voor ieder een rechtvaardig proces te waarborgen het
rationele, op wederzijds respect gebaseerde gesprek tot een ultieme toetssteen voor alle
menselijke interacties heeft uitgeroepen. Wat de rationalistische fundering van het
non-agressieprincipe doet is per saldo niets anders dan de sciëntistische bluf
doorprikken en bevestigen dat vrijheid geen privilege is voor een kleine elite, maar een
respectabel recht van iedereen.