Aschwin de Wolfs bijdrage Van
Hoppe tot Hobbes bewijst dat er omtrent de filosofische
fundering van het libertarisme nog wel een en ander uitgeklaard dient te worden. Zijn
betoog neemt de vorm aan van een kritische vergelijking tussen
rationialistische en contractualistische funderingen voor het
non-agressieprincipe dat hij als de kern van het libertarisme beschouwt. In het bijzonder
stelt hij de opvattingen van H.-H. Hoppe tegenover die van David Gauthier en Jan Narveson.
Zijn voorkeur gaat daarbij uit naar het contractualisme van Gauthier.
Zijn bijdrage bevat een verzoek aan de rationalisten om hun
stelling te verduidelijken. Aangezien hij mij opvoert als een rationalist,
voel ik mij door dat verzoek uiteraard aangesproken. In dit artikel wil ik mij echter
beperken tot een weerlegging van zijn stelling dat de contractualistische aanpak van
Gauthier en diens bewonderaar Jan Narveson vruchtbaarder is voor de fundering
van het libertarisme dan de rationalistische van Hoppe en mijzelf. Een
uiteenzetting van de rationalistische benadering en een antwoord op de
kritieken daarop die De Wolf citeert, stel ik uit tot een volgende gelegenheid.
Ik houd mij in wat volgt aan De Wolfs opvatting dat het libertarisme
als politieke theorie niets anders is dan het non-agressiebeginsel en zijn implicaties. Er
zijn veel formuleringen van dat beginsel in omloop die wellicht niet allemaal logisch
gelijkwaardig zijn, maar toch zonder twijfel bedoeld zijn om dezelfde idee tot uitdrukking
te brengen. Ik begin met een korte discussie van dat beginsel in een formulering die, naar
ik hoop, beter dan andere het fundamentele karakter ervan aan het licht brengt. Daarna ga
ik in op De Wolfs verdediging van het contractualisme, in het bijzonder op de twee
conceptuele onderscheiden waarop hij zich baseert. Het eerste betreft het verschil tussen
de vraag of het non-agressiebeginsel waar is, en de vraag of iedereen er een persoonlijk
belang bij heeft zich volgens dat beginsel te gedragen. Dat onderscheid ligt aan de basis
van zijn discussie van cognitive scepticism enerzijds en motivational
scepticism anderzijds. Het tweede onderscheid is dat tussen onvoorwaardelijke en
voorwaardelijke nutsmaximering of in de terminologie van Gauthier straight
maximizing en constrained maximizing.
Respect en zelfrespect
Het libertarische non-agressiebeginsel stelt dat mensen elkaar
dienen te respecteren. Het woord respect heeft hier een enigszins bijzondere
betekenis. Wij respecteren iemand door hem en alles wat van hem is te erkennen als iets
waar wij geen recht op hebben en door dienovereenkomstig met hem om te gaan. Wij
beschouwen en behandelen hem niet als een ding of zaak, een dier of plant, maar als een
medemens, een gelijke met gelijke rechten als wijzelf. Zo kunnen wij ook spreken over
zelfrespect: wij respecteren onszelf door onszelf en alles wat van ons is te beschouwen
als iets waar wij en niemand anders recht op hebben, en door ons navenant te gedragen.
Respect voor een ander en zelfrespect hangen nauw samen. Door binnen
mijn grenzen (rechten) te blijven, overschrijd ik uw grenzen niet (schend ik uw rechten
niet), en door mijn grenzen (rechten) te bewaken, zorg ik ervoor dat u ten opzichte van
mij binnen uw grenzen (rechten) blijft. Zo beschouwd zijn respect voor een ander en
zelfrespect de keerzijden van dezelfde medaille. De grens die u van mij scheidt is onze
gemeenschappelijke grens. Als een van ons die grens respecteert dan respecteert hij zowel
zichzelf als de andere.
Respect staat los van onze wederzijdse waardering voor elkaar. Respect
is geen synoniem voor achting of waardering (esteem). Mensen kunnen
gemakkelijk te veel waardering voor zichzelf of anderen hebben; maar zij kunnen niet te
veel respect voor zichzelf of elkaar hebben. Zelfrespect impliceert respect voor anderen,
en omgekeerd, maar zelfwaardering en waardering voor anderen hebben niets met elkaar te
maken. Een ethiek van het maximale zelfrespect is wat anders dan een ethiek van de
maximale zelfwaardering. Het non-agressieprincipe hoort bij een ethiek van respect voor
zichzelf en anderen; het zegt ons niets over de waardering die wij voor onszelf of anderen
hebben of zouden moeten hebben.
Met betrekking tot de stelling dat wij elkaar dienen te respecteren,
rijst een hele reeks theoretische en praktische vragen. De belangrijkste theoretische
vraag is of die stelling in een rationele argumentatie al dan niet definitief weerlegbaar
of onweerlegbaar is op grond van bewijskrachtige argumenten. Voor de
rationalisten waarover De Wolf het heeft, is zij zonder meer onweerlegbaar.
Dat betekent dat wij haar in elke rationele argumentatie kunnen opvoeren zonder het risico
te scheppen dat wij die argumentatie daardoor verzwakken. De critici van het
rationalisme stellen daarentegen meestal dat het non-agressieprincipe niet
onweerlegbaar is, en in elk geval dat de rationalistische argumentatie van
zijn onweerlegbaarheid niet voldoet. Kortom, zij stellen dat de rationalisten
ongelijk hebben.
Filosofische argumentaties en verkooppraatjes
De Wolfs eigen kritiek is echter niet dat de
rationalisten per se ongelijk hebben, maar dat hun theorie niet
compleet is. Zelfs als zij gelijk hebben, schrijft hij, dan is er nog een
bezwaar. Wat is dat bezwaar? Om dat te verduidelijken voert De Wolf twee figuren ten
tonele die ontsproten zijn aan het brein van Charles King. De eerste is een
cognitive moral sceptic, een kritische geest die twijfelt aan de
onweerlegbaarheid van het non-agressieprincipe. De tweede is een motivational moral
sceptic, die opmerkt dat het voor hem allemaal om het even is zolang wij hem kunnen
garanderen dat hij er beter en liefst veel beter van wordt als hij
zichzelf en anderen respecteert. Voor het gemak zal ik die motivational
sceptic een Al Bundy noemen.
De Wolfs bezwaar tegen de rationalistische argumentatie is
dat zij absoluut geen indruk maakt op de Al Bundys van deze wereld. En wie zal hem
tegenspreken! De rationalistische argumentatie voor de onweerlegbaarheid van
het non-agressieprincipe is inderdaad niet bedoeld om Al Bundy tot zelfrespect aan te
zetten hem het non-agressieprincipe aan te smeren, zoals hijzelf zou zeggen
maar om het gebruik van het beginsel van wederzijds respect in theoretische en
wetenschappelijke uiteenzettingen te rechtvaardigen. Zulk gebruik is gerechtvaardigd als
dat beginsel in een rationele argumentatie onweerlegbaar is, ongeacht of iedereen
het kent, gelooft, wil geloven, er wel of geen rekening mee houdt. Alle geavanceerde
wetenschappen hebben hun onder de huidige stand van kennis onweerlegbare uitgangspunten,
die de beoefenaars van die wetenschappen bijgevolg zonder enige reserve in hun
uiteenzettingen gebruiken ook als leken als Al Bundy die uitgangspunten niet als
waarheden herkennen en er in hun denken en doen geen rekening mee houden.
Opdat een stelling onweerlegbaar zou zijn, moet het mogelijk zijn haar
tegen alle mogelijke rationele tegenwerpingen te verdedigen, in het bijzonder tegen het
argument dat zij niet waar is (want strijdig met de feiten) en tegen het
argument dat zij berust op een denkfout, dus niet volgt uit of strijdig is met de nochtans
ware premissen waarop zij geacht wordt te steunen. Wij kunnen het ook als volgt zeggen:
Opdat een stelling onweerlegbaar zou zijn, moet het mogelijk zijn elke cognitive
sceptic te overtuigen, althans voor zover hij competent genoeg is in het relevante
kennisdomein om empirische en logische argumentaties te volgen en naar waarde te schatten.
Aantonen dat een stelling onweerlegbaar is, is wat anders dan aantonen
dat iemand, bijvoorbeeld Al Bundy, er belang bij heeft er rekening mee te houden en zijn
handelingen dienovereenkomstig te plannen. Wij kunnen hier gerust aannemen dat Bundy ten
aanzien van de stelling van Pythagoras geen cognitive sceptic is, maar zonder
meer aanvaardt dat zij waar is if you say so. Wij kunnen ons echter
gemakkelijk voorstellen wat Al Bundy denkt over het belang ervan. Om hem van het belang voor
hem van die stelling te overtuigen is het niet voldoende haar te bewijzen. Wij moeten
hem die stelling op de ene of de andere manier aansmeren, dus een verkooppraatje bedenken
waardoor Bundy gaat geloven dat hij de stelling van Pythagoras echt niet kan missen of
zichzelf tekort doet door er geen rekening mee te houden.
Wat voor de stelling van Pythogoras geldt, geldt ook voor het
non-agressieprincipe. Wie het non-agressieprincipe wil verkopen, moet zoals Charles King
zegt een connectie maken tussen dat principe en de actuele begeerten en
voorkeuren van de potentiële klant. Hij wil de klant ervan overtuigen dat het
precies is wat die zelf wil en nodig heeft en dat hij nergens betere waar voor zijn geld
vindt.
Voor verkooppraatjes is het essentieel dat men weet wie men voor zich
heeft, tot welke doelgroep hij behoort, welk consumentenprofiel hij heeft, enzovoort. De
eigenschappen en de degelijkheid van het te verkopen product of dat koekjes,
moonboots of ethische beginselen zijn doen er niet toe. Een goed verkoper kent zijn
klant en maakt dan een connectie tussen het product en de motieven van de
klant. Ofschoon King daarvan geen gewag maakt, hoeven die motieven trouwens niet alleen
begeerten en voorkeuren te zijn. Ook waarden, filosofische en ideologische overtuigingen,
hoop en angst, behoefte aan zelfwaardering en dergelijke zijn relevant. Men verkoopt
producten en ideeën aan mensen, niet aan bundels begeerten of voorkeuren. De financiële
adviseur die de markt bewerkt van mensen die snel stinkend rijk willen worden, houdt
andere verkooppraatjes dan zijn collega die zich op de markt voor ethisch beleggen beweegt
ook als zij hetzelfde financiële product verkopen.
Volgens King moet filosofie werkelijke mensen op rationele wijze
aanspreken en er daarom rekening mee houden dat werkelijke mensen begeerten en
voorkeuren hebben. Dat is waar, maar betekent dát dat filosofen verkooppraatjes
moeten gaan houden? Dat zou een vreemde stelling zijn voor een auteur als King die op
verzoek ongetwijfeld een overtuigende verdediging van de voordelen van een doorgedreven
arbeidsdeling kan leveren. Zelfs Al Bundy weet dat de kunst van het schoenen maken en de
kunst van het schoenen verkopen twee verschillende dingen zijn! Voor een praktische
filosofie als het libertarisme geldt het beginsel van de arbeidsdeling en de specialisatie
evenzeer als voor schoenen en andere producten. De perfectionering van het libertarisme
als praktische filosofie is een ding, de marketing ervan een ander. Een discussie over de
fundering van het libertarisme tussen bijvoorbeeld Hoppe en Narveson dient op andere
gronden te worden beslist dan het feit of Al Bundy een Hoppe- dan wel een Narveson-sticker
op zijn achterruit plakt.
De stelling van Hoppe en de andere rationalisten is dat
individuen zichzelf en anderen behoren te respecteren, ook wanneer er geen overtuigende
waarborgen zijn dat zij zodoende beter in staat zullen zijn hun begeerten te voldoen en
hun voorkeuren te realiseren. Volgens King bouwen wij evenwel enkel luchtkastelen
als wij insisteren op theorieën over wat wij behoren te begeren. Wij moeten
integendeel begeerten en voorkeuren als onwrikbare gegevens beschouwen, en ons ertoe
beperken verkooppraatjes te houden die daarop inspelen. Dat is op zijn minst een
merkwaardige en voor mij onaanvaardbare stelling. Laten wij haar eens toepassen op iets
waar wij toch allemaal vroeg of laat mee te maken krijgen: de opvoeding van kinderen en
van onszelf.
Volgens King moeten ouders en opvoeders blijkbaar niet proberen
kinderen te vormen, zij moeten enkel verkoopspraatjes houden. In geen geval moeten zij
zichzelf de vraag stellen hoe en in welke zin zij kinderen behoren op te voeden, dus welke
praktische en theoretische beginselen zij hun kinderen en leerlingen zullen verkopen.
Dergelijke vragen willen beantwoorden is luchtkastelen bouwen. Zij betreffen immers wat
kinderen behoren te weten of te begeren, niet wat zij weten of begeren. Kings suggestie is
dat er geen behoefte is aan pedagogie, alleen aan didactiek.
Neem nu de vraag hoe wij met onze eigen begeerten en voorkeuren zullen
omgaan. Kings antwoord daarop is dat wij moeten proberen ze maximaal te bevredigen, wat
zij ook mogen zijn. Alleen dan zijn wij volgens hem rationeel, dat wil zeggen
nutmaximerend. Kritisch met onze eigen begeerten en voorkeuren omgaan, is er
voor hem niet bij. Waardeoordelen vellen over begeerten en voorkeuren is immers zinloos.
Even zinloos is het te proberen ons leven zo in te richten dat wij situaties vermijden
waarin onwaardige begeerten en voorkeuren zich met grote waarschijnlijkheid manifesteren.
Morele opvoeding is zinloos, karaktervorming is zinloos, want zowel het ene als het andere
vergt nadenken over wat wij behoren te begeren.
De opvatting van King is uiteraard geen onbekende. Zoals het in de
volksmond heet: Gelijk hebben doet er niet toe; gelijk krijgen, dat is het enige dat telt.
Laten wij echter eens een toepassing van dat principe bekijken die meteen de
implicaties ervan voor de libertarische theorievorming aan het licht brengt. Bij de
vorming van advocaten moeten wij hen geen respect voor recht en waarheid bijbrengen
daarop aandringen is luchtkastelen bouwen. Wij moeten hen alleen maar leren hun zaak
te winnen, wat zij overigens ook mag zijn. Het maakt niet uit of zij een schuldige
vrijpleiten of een onschuldige doen veroordelen, zolang hun verkooppraatje maar
effectiever is dan dat van de tegenpartij.
Ik betwijfel dat er zoiets is als een universeel verkooppraatje, eentje
dat altijd werkt. Anders gezegd, ik betwijfel dat er zoiets bestaat als een
praktisch principe in de zin waarover Charles King het heeft. Ik betwijfel
uiteraard niet dat er praktische principes zijn. Het non-agressiebeginsel is voor mij een
praktisch beginsel, en wel een theoretisch gefundeerd praktisch beginsel. Het is echter
geen praktisch beginsel in de zin van King omdat er geen enkele waarborg is dat het altijd
mogelijk is te bewijzen dat wie zichzelf en anderen respecteert daarmee beter zijn wensen
en voorkeuren kan bevredigen dan wie dat niet doet. De connectie met gegeven
begeerten en voorkeuren is niet altijd te maken.
Wat King van een praktisch principe verlangt, is dat het
werkt als een bezweringsformule die mensen onmiddellijk motiveert om te doen wat het
principe voorschrijft, wat dat ook moge zijn en wat ook de werkelijke begeerten en
voorkeuren, waarden, overtuigingen, verwachtingen, angsten en andere motiverende factoren
van die mensen mogen zijn. Als er zon bezweringsformule bestaat, dan is die tot nog
toe goed verborgen gehouden. In elk geval doet King geen moeite haar aan ons te openbaren.
Het is niet zo moeilijk iemand, bijvoorbeeld Al Bundy, ervan te
overtuigen dat het voor hem beter en voordeliger is dat anderen hem en zijn rechten
respecteren. Hoe ga je hem echter aansmeren dat hij er belang bij heeft anderen en hun
rechten te respecteren? Je kunt wel een aantal hypothetische situaties schetsen die het
zelfs voor hem duidelijk maken dat hij er niet op moet rekenen altijd voordeel te halen
uit onrecht. Je mag er evenwel zeker van zijn dat hij dan onmiddellijk een aantal andere
hypothetische (en niet eens onwaarschijnlijke) situaties noemt die het zelfs voor de meest
consequente consequentialist duidelijk maken dat onrecht soms wel loont. Zelfs tegen een
intellectueel lichtgewicht als Al Bundy kan een consequentialistische libertariër niets
beters aandragen dan de nietszeggende formule: Respecteer anderen als dat in uw belang is,
doe dat niet als het niet in uw belang is. De sterkere en relevante stelling dat het
altijd in uw belang is anderen te respecteren, is zonder meer onwaar zoals iedereen
met een beetje levenservaring wel uit de eerste hand zal weten. Voor de meeste mensen,
niet alleen voor libertariërs, is dat geen probleem. Zij hebben voldoende rechts- en
schaamtegevoel om niet ten koste van hun zelfrespect elk voordeel na te jagen waartoe de
omstandigheden soms de gelegenheid bieden. Mensen die een op straat gevonden portefeuille
met inhoud aan de eigenaar terugbezorgen, doen dat niet omdat zij verwachten dat die hen
daarvoor een grotere beloning zal geven dan de inhoud van de portefeuille. Zij doen dat
ook niet omdat zij bezig zijn een reputatie op te bouwen die hen later grote
winsten zal opleveren. Hoevelen onder hen geven enige publiciteit aan hun daad?
Het dilemma van de gevangene
Beschouwen wij nu De Wolfs bewering dat het contractualisme van
Gauthier een rationele basis voor libertarische rechtsbeginselen is. De Wolf
beweert ook dat het van aard is tegemoet te komen aan het bezwaar van Kings
motivational scepticism. Beide beweringen zijn onhoudbaar.
Laten wij Gauthiers betoog even droogkoken. Wat blijft er
dan van over? Gauthier gaat uit van het zogeheten dilemma van de gevangene. Dat gaat als
volgt:
Twee verdachten zitten in voorarrest. De magistraat stelt hen voor de
keuze te bekennen of niet te bekennen. Zijn voorstel houdt in dat als beiden bekennen, hun
straf beperkt wordt tot vijf jaar. Als beiden niet bekennen, dan zal ieder van hen tien
jaar krijgen. Als echter slechts een van hen bekent, dan krijgt die vijftien jaar; de
andere die niet bekent, gaat vrijuit. Voor ieder van de verdachten is de rekening snel
gemaakt. Niet bekennen is voordeliger dan bekennen, ongeacht wat de andere doet: Als
ik beken, dan krijg ik vijf jaar (als de andere ook bekent) of vijftien jaar (als hij niet
bekent); als ik niet beken dan krijg ik respectievelijk nul of tien jaar.
Als rationele (dat wil zeggen nutmaximerende) individuen
gaan de verdachten dus weigeren te bekennen en zullen zij tien jaar moeten zitten.
Nochtans zouden zij door beiden bekentenissen af te leggen al na vijf jaar vrijkomen. In
het technisch jargon van de speltheorie: Ofschoon niet-bekennen op grond van individuele
nutsoverwegingen de dominante strategie is voor iedere verdachte, is het resultaat
van hun keuze van die dominante strategie voor beiden suboptimaal.
Let wel: Wij hebben hier verondersteld dat de verdachten liefst zo
vroeg mogelijk willen vrijkomen. Zonder die veronderstelling zou er van een dilemma
van de gevangene geen sprake zijn. Als bijvoorbeeld ten minste een van de verdachten
het leven in de gevangenis veiliger, comfortabeler en beschaafder zou vinden dan het leven
in zijn gewone milieu en bijgevolg liever een langere dan een kortere straf krijgt, dan
verdwijnt het dilemma. Dat is ook zo bij tal van andere waarderingen van de
verwachte uitkomsten.
Het dilemma wordt dus niet bepaald door de objectieve straftijden, maar
door de subjectieve waardering ervan door de betrokkenen. Dat is belangrijk voor eventuele
concrete toepassingen van het model van het dilemma van de gevangene: In bijna alle
realistische situaties zullen mensen moeten speculeren over zowel de waarschijnlijke
gevolgen van de samenloop van hun keuzen als elkaars waardering van die gevolgen. Het is
mogelijk dat sommigen een dilemma van de gevangene-achtige situatie menen te
herkennen, en dat anderen helemaal geen dilemma zien. Anders gezegd, een dilemma van de
gevangene is geen objectief gegeven; het is een interpretatie van een interactieproces die
gebaseerd is op moeilijk of niet te verifiëren hypotheses over de psychische toestanden
van de mensen die daarbij betrokken zijn.
Er is dus geen enkele reden voor een buitenstaander om bijvoorbeeld het
feit dat de verdachten weigeren te bekennen, te beschouwen als een rationele
keuze die evenwel slechts een suboptimaal resultaat oplevert. Het is mogelijk dat voor de
betrokkenen zelf die weigering niet alleen rationeel is maar ook een optimaal
resultaat oplevert op grond van hun werkelijke voorkeuren. Dat is wat telt: hoe zij
hun situatie interpreteren niet hoe zij die volgens een waarnemer behoren te
interpreteren
Sociale dilemmas en samenwerking
Over dat dilemma van de gevangene is een omvangrijke literatuur
ontstaan. In de traditie waarin Gauthier schrijft, is de gewoonte gegroeid de woorden
bekennen en niet bekennen te vervangen door respectievelijk
samenwerken en niet samenwerken. In die traditie wordt het dan ook
vaak het sociaal dilemma genoemd. De formulering van het sociaal dilemma is dus:
Rationele individuen zullen niet samenwerken, hoewel zij door samen te werken beiden
meer voordeel (nut) kunnen realiseren dan door niet samen te werken.
Let wel: Het woord samenwerken is in die literatuur een
technische term. Het duidt de keuze aan van iemand die in een eenmalig dilemma zijn
dominante strategie niet gebruikt, hoewel hij geen zekerheid heeft dat de tegenpartij
ervan zal afzien zijn dominante strategie te gebruiken. Of wij met betrekking tot concrete
situaties zon keuze als een keuze tot samenwerken zullen beschouwen, is daarmee niet
gezegd. Evenmin speelt het doel of het effect van die samenwerking enige rol.
Het is bijvoorbeeld niet relevant of de samenwerking al dan niet agressie of
bedrog tegenover derden impliceert. Samenwerken is dus in dit verband een
suggestieve, potentieel misleidende term.
Gauthier vervangt het suggestieve samenwerkenhem door het
neutralere beperkingen aanvaarden op nutmaximerend gedrag. Een rationeel
individu zal dus een constrained maximizer zijn iemand die beperkingen
op zijn nutmaximerend gedrag aanvaardt in zijn omgang met andere rationele individuen. Als
gevolg van deze revisie van het begrip rationeel individu wordt de categorie
van de irrationele individuen uitgebreid met de zogeheten straight maximizers,
die geen beperkingen op hun nutmaximerend gedrag aanvaarden.
Wat is het belang van dat alles voor de libertarische theorievorming?
Op grond van de formulering van het sociaal dilemma ging een aantal auteurs beweren dat
rationele individuen niet uit eigen beweging tot samenwerking zouden komen en
dus altijd in een toestand van niet-samenwerken (of zelfs van tegenwerken, oorlog) zouden
blijven. Zij suggereerden daarmee dat zonder dwang geen samenwerking en geen vreedzaam
samenleven mogelijk zouden zijn. Kortom, zonder staatsdwang geen vrede en geen beschaving!
Dat is in essentie de stelling van Thomas Hobbes, waarop hij zijn pleidooi voor een
absolute staat had gebaseerd. Het dilemma van de gevangene leek een godsgeschenk voor de
apologeten van de staatsdwang.
Een van de interessante ontwikkelingen in de literatuur over dergelijke
dilemmas is evenwel de studie van het zogeheten herhaalde dilemma van de
gevangene. Het is met betrekking tot dergelijke herhaalde dilemmass dat
Gauthiers onderscheid tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke nutsmaximering relevant
wordt. Een onvoorwaardelijke nutmaximeerder beschouwt elke ontmoeting met een ander als
een gebeurtenis op zich, zonder enig verband met voorafgaande of volgende ontmoetingen van
dezelfde aard. Hij zal dus in elke dilemma van de gevangene-achtige situatie
weigeren samen te werken of beperkingen op zijn nutmaximerend gedrag te
aanvaarden. Een voorwaardelijke nutmaximeerder zal daarentegen elke ontmoeting zien
als een onderdeel van een duurzame interactie dat zich in de toekomst kan herhalen. Hij
zal zijn keuze (samenwerken of niet, wel of geen beperkingen op zijn
onmiddellijke nutsmaximering aanvaarden) laten afhangen van zijn ervaringen bij
eerdere ontmoetingen en zijn daarop gebaseerde verwachtingen.
Bij de studie van het herhaalde dilemma staat deze vraag centraal: Als
de verdachten weten dat zij bij herhaling geconfronteerd zullen worden met hetzelfde
dilemma, zullen zij dan nog altijd voordeel hebben bij systematisch niet
bekennen (of niet samenwerken)? De conclusie van die studies is, dat
onder vrij strikte voorwaarden bekennen (samenwerken) ook voor dergelijke
rationele, dus nutmaximerende individuen voordeliger is dan niet bekennen.
Die conclusie liet de theoretische mogelijkheid open dat zelfs in een
hobbesiaanse wereld (waarin alleen het eigenbelang telt) mensen spontaan, zij het uit
berekening, tot samenwerking zouden kunnen komen. Consequentialistische libertariërs
klampen zich daaraan vast als aan een strohalm. Zij maken zichzelf wijs dat zij het bewijs
in handen hebben dat werkelijk rationele nutmaximeerders uit eigenbelang elkaars vrijheid
zullen respecteren. Omdat zij geloven dat alle mensen nutmaximeerders zijn, menen zij dan
ook dat elke vrijheidsbeperking noodzakelijk een gevolg moet zijn van
irrationaliteit, dus van het gebrekkige inzicht van mensen in hun eigenbelang.
Wat niet meer dan een theoretische weerlegging van de noodzaak van de staatsdwang is,
wordt in hun voorstelling een logisch dwingend bewijs van zijn overbodigheid!
Gauthiers poging om op basis van het postulaat van de egoïstische
nutsmaximering een nieuwe min of meer liberale ethiek van het sociaal contract
uit te werken, berust volledig op de theorie van het herhaalde dilemma van de gevangene.
Hij bouwt daarop voort door te stellen dat aangezien dergelijke dilemmas
alomtegenwoordig zijn, ieder rationeel individu er voordeel bij heeft een
reputatie van bereidheid tot samenwerken te verwerven en zijn omgang met anderen zoveel
als mogelijk te beperken tot anderen die dezelfde reputatie hebben. Kortom, samenwerken
met mensen die bereid zijn samen te werken; niet samenwerken met mensen die niet bereid
zijn samen te werken dat is de levensregel van een rationeel individu. Laat dat zo
zijn, daarmee is nog niet gezegd dat dergelijke individuen uit eigenbelang elkaars en
andermans vrijheid zullen respecteren.
Zijn constrained maximizers libertariërs?
De suggestie van Jan Narveson, overgenomen door Aschwin de Wolf, is
dat de hierboven genoemde speltheoretische concepten niet alleen een rationele fundering
voor het libertarisme opleveren maar ook een afdoend argument om tegemoet te komen aan de
bezwaren van Al Bundy of welke andere motivational sceptic dan ook. Anders
gezegd, de suggestie is dat wij hier te maken hebben met een onweerlegbaar bewijs dat
iedereen er persoonlijk belang bij heeft anderen te respecteren die ook hemzelf
respecteren. Is dat een geloofwaardige suggestie?
Iedereen die de wereld zelf bestudeert en niet slechts abstracte
modelletjes weet dat elke organisatie berust op samenwerking en wederzijdse beperkingen
van louter egoïstisch gedrag. Dat geldt voor vreedzame organisaties, maar ook voor andere
zoals misdaadorganisaties en staten. Mensen die anderen willen uitbuiten, kunnen dat veel
effectiever doen door zich te organiseren dan door zich individueel, ieder voor zich,
tegen de rest van de wereld te keren. De geschiedenis is grotendeels een geschiedenis van
dergelijke organisaties of samenwerkingsverbanden. De politieke wereldkaart is door hen
getekend.
In alle staten gelden al eeuwenlang restricties op het
gedrag van de heersende elites. Daardoor houden zij hun solidariteit in stand en zijn zij
in staat met blijvend succes hun medemensen uit te buiten en in onvrijheid te houden.
Volgens de consequentialistische libertariërs zijn die elites irrationeel. Zij zien
immers niet in dat zij er beter van zouden worden als zij hun privilegies
opgeven en zich tevreden stellen met de restricties die het libertarische respect voor
alle andere mensen eist!
De kern van de zaak is dat Gauthiers constrained maximizers
nog altijd alleen maar uit zijn op ongelimiteerd persoonlijk voordeel, zonder oog te
hebben voor het voordeel van anderen. Zij zijn wel bereid beperkingen op hun gedrag te
aanvaarden, waar en wanneer dat hun goed uitkomt, maar dat betekent niet dat die
beperkingen iedereen ten goede komen. Een gangsterbende kan een heel loyale, solidaire
groep van lieden zijn die zich strikt houden aan wederzijdse beperkingen op hun gedrag om
zo hun individueel voordeel te maximeren ten koste van mensen buiten hun groep. Uit het
feit dat zij ten opzichte van elkaar constrained maximizers zijn volgt evenwel
niet dat zij er voordeel bij hebben ook ten opzichte van anderen dezelfde restricties op
hun gedrag te aanvaarden. Weliswaar zullen zij eventueel wel inzien dat zij er belang bij
hebben ook ten opzichte van anderen enige beperkingen in acht te nemen, maar dat zijn
waarschijnlijk restricties van dezelfde aard als die welke een boer in acht neemt die een
deel van zijn oogst als zaaigoed spaart om ook in het volgende jaar een goede opbrengst te
realiseren. Om dezelfde reden zijn er weinig statenbouwers die effectief beslag leggen op
het geheel van het inkomen en het vermogen van hun onderdanen. Er zijn echter nog veel
minder statenbouwers die zich onthouden van elke aanslag op het inkomen en het vermogen
van hun onderdanen. Ook politieke partijen die geleerd hebben het spel van de democratie
te spelen, weten dat het loont ten opzichte van elkaar wederzijdse
gedragsbeperkingen in acht te nemen maar dat betekent niet dat zij de
kampioenen van het respect voor ieders vrijheid zijn.
De Wolf vraagt welke restricties een individu, als constrained
maximizer, zal accepteren. Voor het antwoord verschuilt hij zich achter Jan
Narveson, die doodleuk stelt dat dit de libertarische rechtsbeginselen zijn die het
initiëren van geweld en fraude uitsluiten. Waarom? Omdat rechtsbeginselen (sic) die
verder strekken... noodzakelijkerwijs het opleggen van kosten aan het ene individu ten
gunste van anderen impliceren! Dat is echter geen zinvol antwoord. Waarom zou een
van Gauthiers constrained maximizers ook maar een moment wakker liggen van de
kosten die hij eenzijdig aan anderen oplegt? Waar hij wakker van ligt zijn de
kosten die anderen hem eenzijdig opleggen!
Let wel, het is wellicht niet zo moeilijk een mathematisch model te
maken van een mogelijke wereld waarin dergelijke constrained maximizers
er spontaan toe komen een libertarische samenleving te vormen. Het is echter nogal evident
dat de wereld waarin wij leven ook wel de werkelijke wereld genoemd
niet aan de specificaties van dat hypothetisch model beantwoordt. Waarom is het de
libertariërs van het slag van Jan Narveson eigenlijk te doen? Om vrijheid voor
constrained maximizers in het ene of het andere mathematische Nirwana,
of om vrijheid voor mensen van vlees en bloed in deze werkelijke, historische wereld? Is
libertarisme een spelletje voor intellectuelen die hun omgeving willen verbluffen met hun
meesterschap in het manipuleren van speltheoretische constructies? Of is het een filosofie
voor mensen die bereid zijn de gevolgen te dragen van hun voornemen zichzelf en elkaar te
respecteren?
Voor alle duidelijkheid: Of voorwaardelijke nutsmaximering verenigbaar
is met het libertarisme, hangt af van de voorwaarden die wij in aanmerking nemen. Ik heb
er geen probleem mee dat mensen hun nut maximeren (wat dat in concreto ook
moge betekenen) als zij dat doen onder de voorwaarde van respect voor anderen. Het
kritieke punt is echter dat niet alle denkbare nutmaximerende gedragsbeperkingen een
libertarische omgeving definiëren. De enige beperking die Gauthier en Narveson ter sprake
brengen is dat rationele individuen niet slechts op korte termijn denken, maar
ook de verderaf liggende effecten op de langere termijn in overweging nemen. Daaruit volgt
echter niet dat dergelijke individuen zullen inzien dat het in hun eigen belang is
non-agressieprincipe in acht te nemen.
Ik wil in dit verband nog even wijzen op een groteske denkfout die de
consequentialistische libertariërs blijkbaar niet kunnen nalaten te maken. Zij verwarren
hun stelling met het klassieke economische liberalisme van bijvoorbeeld Adam
Smith, dat zij voor hun antinatuurrechtelijke kar willen spannen. Voor dat klassieke
liberalisme was ieders respect voor [de natuurlijke rechten van] anderen de voorwaarde
waaronder individueel nutmaximerend gedrag leidt tot een algemene welvaartsstijging
zij het niet noodzakelijk tot een welvaartsstijging voor iedereen. De
consequentialistische libertariërs geloven daarentegen dat individueel nutmaximerend
gedrag leidt tot aanvaarding van een libertarische ethiek en rechtsleer. Zij schrijven de
weldaden van de vrije markt (waar ieders natuurlijke rechten als afdwingbare
beperkingen van andermans nutmaximerend gedrag gelden) toe aan een situatie waarin alleen
winst- en verliesrekeningen bepalen wat mag en wat niet mag. Zo halen zij oorzaak en
gevolg door elkaar.
Libertarisme of de soevereiniteit van de consument?
Het utilistische consequentialisme, dat op veel libertariërs
zon sterke aantrekkingskracht uitoefent, reduceert het wenselijke tot het gewenste.
Dat is in hun ogen een wetenschappelijke no-nonsense benadering. Zoals Charles King liet
verstaan: Elke beschouwing van het wenselijke als iets anders dan het gewenste is een
luchtkasteel. Waarom dat een onhoudbare stelling is, zal ik bij een andere gelegenheid
verduidelijken. Hier wil ik nog een opmerking kwijt over de vermoedelijke reden waarom
veel libertariërs dat consequentialisme zo aantrekkelijk vinden, met name hun geloof dat
consequentialistische argumenten voor de efficiëntie van de markt filosofische argumenten
voor persoonlijke vrijheid overbodig maken.
In consequentialistische discussies lijkt het marktbegrip uiteen te
vallen in een deel soevereiniteit van de consument en een deel
ondernemingsgewijze productie. Wie de markt efficiënt noemt, bedoelt
uiteraard dat de ondernemingsgewijze productie efficiënt is. Efficiënt waarvoor? Voor de
bevrediging van de wensen van de consumenten, wat die ook mogen zijn! Onder invloed van
consequentialistische argumentaties vinden heel wat libertariërs de markt fantastisch
omdat zij efficiënter dan enig ander economisch systeem tegemoet komt aan wat de
consumenten werkelijk willen. Of die overtuiging gerechtvaardigd is of niet, doet
hier niet ter zake. Wat wel van belang is, is dat zij ons geen argument levert om elkaars
zelfbeschikking te respecteren. Laten wij daar nog even bij stil blijven staan.
Op de markt is de consument soeverein, zegt men. Dat is ook
zo: Op de markt wordt geen censuur uitgeoefend over wensen en voorkeuren. De consument
bepaalt zelf hoe hij zijn koopkracht besteedt. Daaruit volgt dat op de markt niemand meer
kan verdienen dan door zo snel en accuraat mogelijk in te spelen op de wensen van de
consumenten. Winstmaximerende ondernemers gaan zich niet bezig houden met vragen over wat
de consumenten behoren te wensen. Zij richten zich op wat de consumenten werkelijk wensen
en willen kopen.
Winstmaximerende ondernemers rivaliseren onder elkaar om de gunst van
de consumenten en brengen zo de onder de gegeven omstandigheden efficiëntste
productiestructuur tot stand om aan de consumptiewensen te voldoen. Dat zouden zij evenwel
ook doen in een maatschappij waarin tien, vijftig of negentig procent van de mensen in
slavernij gehouden wordt en dus niet tot de consumentenmassa behoort. Zij zouden dat zelfs
doen in een politiek systeem waarin er maar één enkele consument is bijvoorbeeld
de Grote Keizer. De argumenten voor of tegen de ondernemingsgewijze productie zijn niet
afhankelijk van veronderstellingen over het relatieve aandeel van de consumenten in de
bevolking.
Weliswaar moeten de onderdanen van de Grote Keizer zichzelf ook voeden
en kleden, maar hun uitgaven voor voeding, onderhoud enzovoort zijn geen
consumptiebestedingen. Die uitgaven zijn voor hen productiekosten die zij moeten maken om
te kunnen blijven dingen naar de gunst van de Soevereine Consument. Wij kunnen ons
voorstellen dat zijn onderdanen zich uit de naad werken om hem zo goed en efficiënt
mogelijk te dienen. Wij kunnen ons ook voorstellen dat zij daar beter in slagen via een
systeem van ondernemingsgewijze productie dan via enig ander systeem van economische
organisatie. Hebben wij dan ook een voorstelling van een vrije samenleving?
Vragen winstmaximerende ondernemers zich niet af wat de consumenten
behoren te kopen, zij zijn ook niet geïnteresseerd in de vraag of die consumenten hun
aankopen doen met al dan niet zuurverdiend geld, met gestolen geld of met uitkeringen die
gefinancierd worden door belastingen of monetaire truuks. Evenmin hebben zij interesse
voor de vraag of wat de consumenten kunnen besteden het geheel of slechts een fractie van
hun verdiensten is. De argumenten voor of tegen de ondernemingsgewijze productie zijn niet
afhankelijk van veronderstellingen over de belastingdruk of over het voor consumptie
beschikbare deel van iemands inkomen. Op de markt is de consument als zodanig
soeverein. Het doet er niet toe of die consument een gangster is of iemand die na het
betalen van belastingen nog slechts tien procent van zijn bruto-inkomen overhoudt.
Laten wij nu aannemen dat de consequentialistische argumentaties voor
de markt onweerlegbaar zijn. Dan is de ondernemingsgewijze productie het meest
efficiënte systeem voor de bevrediging van de behoeften en verlangens van de consument
wat die behoeften en wie die consumenten ook mogen zijn. Laten wij dat for
the sake of the argument zonder meer toegeven. Zullen wij dan ook zonder meer
toegeven dat de huidige westerse consumptiemaatschappij, met haar soevereine consumenten,
haar ondernemingsgewijze productie een vrije samenleving is ondanks haar hoge
belastingdruk en regeldrift? Zijn de hedendaagse westerlingen vrij omdat zij elkaar mogen
beconcurreren om de gunst van de consumenten, ongeacht de manier waarop die hun koopkracht
in handen gekregen hebben, ongeacht wat de producenten voor eigen consumptie overhouden?
Als wij de consequentialistische libertariërs geloven, dan moeten wij
die vragen bevestigend beantwoorden. Zij zullen waarschijnlijk wel protesteren dat wij het
verhaal over de Grote Keizer niet tegen hen kunnen aanvoeren omdat zij alle mensen
als soevereine consumenten beschouwen. Dat is echter geen deugdelijk verweer.
De vraag is immers waarom iemand anderen als soevereine consumenten behoort te
beschouwen. Welk antwoord hebben die consequentialisten klaar wanneer iemand vraagt waarom
hij de begeerten en behoeften van alle of sommige andere mensen wel en die van
kippen, koeien en schapen niet in aanmerking dient te nemen om over de efficiëntie van
een economisch systeem te oordelen? Enerzijds beweren zij dat theorieën over hoe wij met
elkaar behoren om te gaan slechts luchtkastelen zijn. Anderzijds veronderstellen zij dat
wij elkaar als soevereine consumenten behoren te beschouwen? Zeggen zij dan niet dat hun
eigen theorie een luchtkasteel is?
Voor de natuurrechtelijke libertariërs is die hele
consequentialistische benadering ontoereikend. Het is hun om de vrijheid van mensen te
doen, niet om die van consumenten enerzijds en producenten
anderzijds. Voor hen is de vrije markt het economische aspect van de samenleving van vrije
mensen. Zij is geen techniek om de ene of de andere soeverein te bevredigen.
Per saldo komt het utilistische consequentialisme altijd op hetzelfde
neer: Beschouw uw medemensen uitsluitend als middelen voor uw eigen doelen (wat die ook
mogen zijn), maar doe dat op zon manier dat u niet in uw eigen vlees snijdt.
Consequentialistisch libertarisme komt dan neer op het idee dat mensen die volgens die
regel leven, spontaan zullen afzien van het initiëren van geweld en fraude en elkaar
spontaan zullen gaan respecteren als gelijken. Als dat geen sprookje is...