Brugse wiskundige in dienst van Oranje
In 1998 zal Simon Stevin 450 jaar geboren zijn te Brugge. In onze studie van zijn wetenschappelijk werk hebben we in de literatuur, her en der verspreid, historische gegevens over Simon Stevin, zijn afstammelingen en andere figuren uit het Brugge van de 16de eeuw gevonden. Gezien we denken dat die informatie interessant kan zijn voor genealogen hebben we deze samengevat in dit kort artikeltje. We hebben het wetenschappelijk werk, dat zich situeert in de wiskunde, mechanica, taalkunde, architectuur, vestingbouw, etc... hier slechts even aangehaald, maar uiteraard niet diepgaand besproken. Meer geïnteresseerde lezers kunnen een overzicht van Stevins werk vinden in het eerste deel van "The Principal Works of Simon Stevin"[1]
Over zijn jeugd is weinig gekend. We weten, uit een vermelding in zijn eigen werk "Wisconstighe Ghedaechtenissen", dat hij een tijd werkzaam was als boekhouder en kassier te Antwerpen. Volgens Van Hercke[4] (1942) kwam hij terug naar Brugge voor 1571 om een ambt te vervullen bij de administratie van het Vrije van Brugge. Het Brugse Vrije. was een kasselrij in het graafschap Vlaanderen, begrensd door de Noordzee, Sluis, Eeklo, Hooglede, Zarren en de IJzer. Het had een eigen magistraat en maakte vanaf het einde van de 14de eeuw deel uit van de Vier Leden van Vlaanderen (samen met Gent, Brugge en Ieper). Vanaf de 16de eeuw was de invloed van de Vier Leden beperkt tot de goedkeuring en de inning van de belastingen. Het Brugse Vrije zetelde ook in de bijeenkomsten van de Staten van Vlaanderen, waar ook de clerus en de adel deel van uitmaakten. Over die periode in Stevins leven bestaat er een briefwisseling tussen een zekere I. H. Verplancken uit Brugge en een Leidse stadsbode G. Van Rijckhuijsen[5]. Die stadsbode bericht zelf in een brief van 30 december 1752 dat hij onderzoek instelt ten behoeve van Mr. Juliaen van Groenewegen, een kleinzoon van Stevins oudste dochter Susanna (zie verder). In één van de antwoorden van Verplancken lezen we de volgende tekst.
"Op u toegesonde memorie van Simon Stevijn of Stevin, dient gevonden wort in den Boek van de Heijligh Geesters synde Poesie, dat `er een sekeren Simon Stevijn geboortigh van Brugghe geworden is confrater data 16 Maart 1571, die schoolmeester was en een wijs-constenaer, en een seer ervaren Man en faute hy niet connen becommen vrydom van de Bier accijns, vertrocken is naar Middelburgh, sonder tot hier te connen aghter haelen syn waepen of wat kinderen hy aghter gelaeten heeft,..."
Er wordt vermeld dat Stevin "schoolmeester" was en een groot "wijs-constenaer" (wiskundige). Hij zou, gezien hij de vrijstelling van rechten op het bier niet kon bekomen in 1571 op reis zijn vertrok naar Middelburg. Van Hercke vermeldt dat Stevin vanaf 1571 reizen ondernam o.m. naar Pruisen en Polen. en dat hij tevens Zweden en Noorwegen bezocht. Het is zeker dat hij die landen bezocht heeft. In zijn werken verwijst hij naar ervaringen opgedaan in Polen, Pruisen en Noorwegen en de grootse plannen voor verbeteringen aan de havenwerken en waterwegen. De beschrijving van de drainagewerken van Pruisische steden zoals Danzig, Braunsberg en Ebling bewijzen volgens Dijsterhuis[6] (1955) zijn aanwezigheid daar. Alleen twijfelt Dijsterhuis eraan dat die reizen hebben plaatsgevonden tussen 1571 en 1577 zoals van Hercke beweert. Niettemin, in de stedelijke archieven van Brugge heeft Schouteet (1937) een stuk ontdekt waarin op 30 oktober 1577 Simon Stevin op de "ouderdom van acht en twintig jaar" door de schepenen van Brugge mondig werd verklaard, blijkbaar om het vrij gewichtig "emplooi" te kunnen vervullen van klerk op het kantoor van Jan de Brune, "commies van de imposten der Vier Leden van Vlaanderen in het Brugsche Vrije". Tekstueel vinden we dat zijn voogden, Joost Sayon en Joachim de Fournier, "dewecke vertoochden hoe dezelve huerlieder weese ghecommen was ter oude van acht en twintigh jaeren of the daeromtrent.." Dit document bevestigt opnieuw het geboortejaar 1548 als zeer waarschijnlijk.
Met Van Hercke hebben velen zich afgevraagd waarom Stevin in 1571 Brugge verliet zonder welbepaald doel voor ogen. Tevens vraagt men zich af waarom hij in 1577 terug opduikt en zijn vroeger beroep in de administratie van het Brugse Vrije weer opneemt. Eén van de verklaringen en zeker niet de meest ongeloofwaardigste vinden we bij Van Hercke (1942). Hij stelt vast dat de opeenvolging van de politieke gebeurtenissen in Brugge het vertrekken van en terugkeren naar Brugge van Simon Stevin hebben bepaald. Brugge is het theater van intense religieuze strubbelingen. De katholieken en de calvinisten nemen het bewind steeds van elkaar over ; ze bevechten elkaar maar werken soms samen, zeker wanneer ze de ordonnanties van Filips II willen negeren of vechten tegen zijn boodschappers. Van Hercke vraagt zich af of Stevin een volgeling van de reformatie is. Dijsterhuis stelt voorop dat Stevin zal hervormd geweest zijn of het geworden is; volgens hem is het nauwelijks denkbaar, dat hij als katholiek een vertrouwenspositie bij Prins Maurits zou ingenomen hebben (zie verder). Op het ogenblik dat Stevin Brugge voor de eerste keer verliet in 1571 zijn de vervolgingen van de Bloedraad van de Hertog van Alva reeds sterk afgenomen. De magistratuur verwaarloost met kracht de verordeningen van het Spaanse bewind. De tijden waren zeker nog verward. In 1573 werden nog protestanten te Brugge verbrand. Men moet wachten tot 1576, na de Pacificatie van Gent, alvorens een zekere vorm van gewetensvrijheid officieel is toegelaten. Volgens Decavele in "Brugge in de Geuzentijd"[7] heeft zich in Vlaanderen tussen november 1577 en juli 1578 op het kerkelijk vlak een revolutionaire ommekeer voorgedaan. Hand in hand met de protestantse machtsuitbreiding in Gent werd in grote delen van Vlaanderen een Calvinistische kerkorde opgezet, zo ook in Brugge. Volgens Geldhof in "Brugge in de Geuzentijd" was er in Gent op 28 oktober 1577 een Calvinistische staatsgreep, die zich snel verspreidde over Vlaanderen. Tijdens die staatsgreep werd bisschop Driutius van Brugge samen met andere kerkelijke en wereldlijke Spaansgezinde gezagsdragers gevangen genomen Op dit ogenblik verschijnt Stevin weer in Brugge; twee dagen na die staatsgreep wordt hij, zoals hierboven aangegeven, mondig verklaard. Tussen 1578 en 1584 is het bestuur van Brugge in de handen van de gereformeerden, die dezelfde methoden van hun tegenstanders toepassen. Ze verbieden de plechtigheden en de diensten van de katholieke cultus. Alle blikken in Vlaanderen waren gericht op de Noordelijke Nederlanden: de protestanten legden al hun hoop in een overwinning van Willem de Zwijger en zijn zoon Maurits. Na de officiële afkondiging van de Religievrede op 15 oktober 1578 nam de stad Brugge kort daarop reeds de Religievrede aan. Het Vrije werd aangespoord dit voorbeeld te volgen. Willem van Oranje stelde vier commissarissen aan met als opdracht de subalterne gebieden van het Brugse Vrije bijeen te roepen en de kwestie van de Religievrede te regelen. Dit gebeurde niet zo onmiddellijk en op 8 mei 1579 liet aartshertog Matthias, landvoogd van de Nederlanden, aan de magistraat van het Vrije weten dat men onverwijld de uitvoering van de Religievrede in handen moest geven van de daartoe aangestelde commissie. Op 14 mei daaropvolgend vertrouwde de griffier de Aula de commissie inzake godsdienst toe aan Noël de Carron, zoon van Noël de Carron, die vermoedelijk bij de moeder van Stevin twee buitenechtelijke kinderen had (zie hierboven). Dit toont nogmaals aan welke belangrijke rol de familie de Carron in het ganse religieuze gebeuren in de streek van Brugge heeft gespeeld. Of de aanstelling van Stevin in de administratie van het Brugse Vrije een gevolg was van de "familierelatie" met die de Carron is uiteraard niet bewezen maar mogelijk. Vele Vlamingen reisden naar Holland, zendingen werden gestuurd en de schepenen van Brugge ondertekenden het bekende Unie van Utrecht. Op 6 september 1579 werd de Wet van het Brugse Vrije in Calvinistische zin vernieuwd en Noël de Caron werd burgemeester van Oost-Vrije. Vanaf eind juni 1584 was de contrareformatie reed overdadig aanwezig in Brugge. De Universiteit Leiden werd door Willem van Oranje gesticht in 1575 en Stevin, die zich wilde toeleggen op universitaire studies vertrekt daarheen in 1581. De stedelijke registers van Leiden van het jaar 1581 bevatten de inschrijving van Symon Stephani van Brueg als een student; hij resideerde bij Nicolaus Stochius aan de Pieterskerkgracht. Stochius was het hoofd van de Latijnse school. Hij schrijft zich in op de rol op 16 februari 1583 op de leeftijd van 35 jaar als Simon Stevinius Brugensis. Zijn naam blijft voorkomen in de registers van de universiteit tot 1590 met de bijkomende aanvulling, "stud.art.apud Stochium". Merkwaardig is dat Dewitte in "Brugge in de Geuzentijd" vermeldt dat in de periode 1586-87 veel Calvinistische gezinnen Brugge verlaten; hij citeert o.m. de naam van een Noël de Caron die in dienst trad van de Staten-Generaal. Zoals reeds hoger vermeld, vertegenwoordigde hij de Verenigde Nederlanden later te Londen.
Eens in het Noorden start Stevin ook met zijn publikaties In 1582 publiceerde Plantijn te Antwerpen de "Tafelen van Interest", een boekje over handelsrekenen. Het jaar erop volgde een meetkundig werk " Problemata Geometrica", gedrukt bij Joannes Bellerus te Antwerpen. Achteraf zijn alle andere werken gepubliceerd in de Noordelijke Nederlanden, vooral door Plantijn, die ondertussen in 1583 zijn drukkerij verplaatst heeft naar Leiden en later ook door diens schoonzoon Frans Van Ravelingen. Belangrijke werken uit die tijd zijn " Dialektike ofte Bewysconst", "De Thiende", waarin Stevin een pleidooi voor de invoering van de decimale notatie in de rekenkunde voerde, "L'Arithmétique", "De Beghinselen der Weeghconst", waarin hij een originele behandeling van de mechanica , in het bijzonder de statica, gaf "De Weeghdaet" en " De Beghinselen des Waterwichts", waar hij de hydrodynamica beschreef.
Het is duidelijk uit dit overzicht dat de eerste jaren van het verblijf van Stevin in Leiden werden gevuld door wetenschappelijk onderzoek. Waar hij de nodige basis hiervoor heeft verworven is niet bekend. Hij was ook tussendoor actief in technische aangelegenheden. In 1584 startte hij onderhandelingen met het bestuur van de stad Delft om één van zijn uitvindingen i.v.m. drainage uit te testen. Hij verkreeg verschillende patenten. Hij verbeterde o.a. de watermolen en in het bijzonder het waterrad aangedreven door wind. In 1588 sloot hij een overeenkomst met Johan Cornets de Groot, de vader van de jongen die wereldwijd bekend is als de jurist Grotius, om zij hydraulische uitvindingen in praktijk om te zetten. Deze de Groot was burgemeester van Delft en een zeer hechte vriend van Stevin. Samen bouwden ze in verschillende plaatsen windmolens en verbeterden bestaande.
Rond 1593 kwam Stevin in persoonlijke dienst van Prins Maurits, de stadhouder van Holland en Zeeland, die tevens kapitein-generaal was. Maurits was bijzonder geïnteresseerd in de toegepaste wiskunde en trok op een gegeven moment Stevin aan als privé-docent. In het omvangrijke werk dat Stevin in 1605-1608 uitgaf als "Wisconstighe Ghedachtenissen" vatte hij de inhoud van dat onderricht samen. Terzelfdertijd diende Stevin als ingenieur bij het Staatse leger. Ontegensprekelijk speelde hij een rol in de verandering op het front, maar zijn effectieve rol is nergens beschreven. Zijn positie in het leger bleef tamelijk nederig. Op aanbeveling van Maurits werd hij in 1604 kwartiermeester benoemd. Het is algemeen bekend dat Maurits grote waardering voor hem had. Stevin zetelde in comités die onderwerpen van verdediging en navigatie onderzochten. Verder werd hem de organisatie toevertrouwd om de ingenieursschool deel te laten uitmaken van de Universiteit Leiden. Stevins hechte vriendschap met de Prins werd niet altijd door iedereen gewaardeerd. Stevin alludeerde zelf in een passage van de Wisconstighe Ghedachtenissen naar dit feit: daar vertelt hij dat er velen zijn die niet kunnen geloven dat de wetenschappelijke activiteiten van de Prins niet schadelijk zijn voor andere zaken die anders waarschijnlijk efficiënter zouden uitgevoerd zijn. Een ander opmerking vinden we in een brief geschreven door de Nederlanse theoloog Ubbo Emmius , de eerste rector van de Universiteit Groningen (gesticht in 1614). In zijn werk over astronomie volgt Stevin zonder meer de leer van Copernicus over de beweging van de Aarde, wat op dit ogenblik nog door velen als godslastering werd beschouwd. Emmius kwalificeerde de astronomische theorieën van Stevin als slecht en hij vond het spijtig dat de naam van de Prins verbonden zou worden met dit "vuil". Stevin was niet tevreden met zijn positie als kwartiermeester. Zijn zoon Hendrik vertelt ons dat hij een petitie richtte aan de Staten-Generaal om de functie van Opperintendant van Versterkingen in te stellen; hij beval zichzelf aan als kandidaat. Dit haalde niets uit en zijn vraag om zijn salaris te verhogen werd ook geweigerd door de Staten-Generaal in 1620.
Stevin huwde Catharina Craiy (of Craey ,of Krai of Kraai of Caerls). De datum van de huwelijksceremonie is niet bekend. Voor zijn huwelijk, waarschijnlijk in afwachting ervan, kocht hij voor 3800 gulden op 24 maart 1612 een nieuw gebouwd huis in de Raamstraat 42 in Den Haag, welke volgens de notariële akte nog onvoltooid was. Nochtans wordt daarin gestipuleerd dat het huis ten laatste op 1 april e.k. moest klaar zijn In 1897 werd de gevel van dit huis opgesmukt met een buste van Stevin. In dit huis werden zijn vier kinderen geboren: Frederik in 1612, Hendrick in 1613 en vervolgens twee meisjes Susanna op 29 april 1615 en Levina (geboortedatum niet bekend). Volgens J.W. Tesch[8] leidde de familie Stevin op dit ogenblik een materieel gemakkelijk leventje. Officieel vindt men in de ondertrouwregisters van Den Haag dat hun ondertrouw heeft plaats gevonden op 10 april 1616. Als al die data correct zijn (ze volgen trouwens uit authentieke documenten) moet we vaststellen dat tenminste drie van de vier kinderen als onechte kinderen van dit echtpaar moeten beschouwd worden. Stevin stierf in 1620. Opnieuw zijn geen exacte details gekend; men kan op basis van documenten enkel aantonen dat hij nog in leven was op 20 februari en dat zijn dood plaatsvond voor 18 april. Zijn weduwe hertrouwde op 14 maart 1621 Maurice de Viry (of Virieu), baljuw van Hazerswoude bij Leiden. Ze stierf op 5 januari 1672.
Zijn oudste zoon Frederik heeft vooreerst een opleiding als wiskundige gevolgd bij Jacob Beeckman te Rotterdam, maar is nadien opnieuw op 5 december 1629 te Leiden ingeschreven als student theologie en nadien met de kwaliteit van Dr. Iuris op 11 februari 1639. Hij overleed, ongehuwd, op 15 december 1639 te Leiden. Hendrick was het interessantste kind. Hij had een loopbaan die zeer gelijkend was aan deze van zijn vader; hij was alleen niet zo geniaal. Op 14 februari 1639 schrijft hij zich te Leiden in als student wiskunde. Toen had hij reeds een militaire loopbaan achter de rug. Op 13 januari 1633 was hij nl. aangesteld als kwartiermeester van het regiment van de heer van Brederode. Een wonde verplichtte hem zich terug te trekken uit de militaire dienst. Hij huwde in 1642 een weduwe van een heer die een havezate bewoonde in Alphen aan de Rijn. Na de dood van zijn vrouw in 1655 werd hij officieel Ambachtsheer van Alphen. Hij stierf zonder nakomelingschap in januari 1670. Hendrick publiceerde als een teken van eerbewijs voor zijn vaders nagedachtenis zijn laatste postume artikels, die bijgehouden waren door zijn weduwe. Dank zij deze zorg beschikken we over het volume van de "Materiae Politicae", waarin dertig jaar na Stevins dood verschillende van zijn ongepubliceerde werken het licht zagen. Andere werken van Simon komen voor in Hendriks eigen werk "Wisconstich Filosofisch Bedrijf". We weten dat Stevins dochter Susanna op 29 april 1635 huwde met Petrus Vlietentoorn (ook Vliedthoorn) protestantse dominee te Katwijk. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren Simon, Cornelis en Catharina. Een zoon van Catharina is de hoger vernoemde Mr. Juliaen van Groenewegen. De jongste dochter Levina huwde met Johan Roosenboom, procureur voor den Hove van Justitie. Het doopregister van de Groote Kerk te `s Gravenhage. vermeldt de doop van hun dochters Maria (8 december 1652) en Alida (20 februari 1656) en dat van de Kloosterkerk dat van hun zonen Simon (19 juni 1654) en Karel (1 april 1661). Uit andere bronnen blijken er voordien nog twee dochters geboren te zijn, nl. Geertruyt (15 maart 1647) en Catharina (13 februari 1650). Deze Catharina is later in het huwelijk getreden met Joannes Vollenhove.
(Dit document is gepubliceerd in het tijdschrift De Vlaamse Stam, jaargang 34, pag. 323-328)